snoepreep
Dutch edit
Etymology edit
From snoep + reep, probably a calque of English candy bar. First attested in the late twentieth century.
Pronunciation edit
Noun edit
snoepreep m (plural snoeprepen, diminutive snoepreepje n)
- candy bar
- Kinderen houden van het krijgen van een snoepreep als traktatie.
- Children love getting a candy bar as a treat.
- Ze kocht een paar snoeprepen om uit te delen aan haar vrienden.
- She bought a few candy bars to share with her friends.
- Hij heeft een voorraad verschillende soorten snoeprepen in zijn kast liggen.
- He has a supply of various types of candy bars in his cupboard.