veevoer
Dutch
editAlternative forms
editEtymology
editCompound of vee (“livestock”) + voer (“fodder, feed”).
Pronunciation
editNoun
editveevoer n (uncountable)
- fodder for livestock
- De boer bestelt elke maand een nieuwe voorraad veevoer. ― The farmer orders a new supply of fodder for livestock every month.
- Het veevoer bevat alle essentiële voedingsstoffen voor de dieren. ― The livestock feed contains all the essential nutrients for the animals.
- De prijs van veevoer is dit jaar gestegen. ― The price of fodder for livestock has risen this year.
Further reading
edit- “veevoer” in Van Dale Onlinewoordenboek, Van Dale Lexicografie, 2007.