Dutch edit

Etymology edit

From wieleren +‎ -aar.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈʋi.ləˈraːr/
  • Hyphenation: wie‧le‧raar

Noun edit

wieleraar m (plural wieleraars)

  1. (Netherlands, informal) cyclist, especially a race cyclist
    • 1906 August 12, L. Simons, "Rijwielen, automobielen en verkeerswegen" (letter to the editor), De Groene Amsterdammer, page 2.
      Ik voor mij, die geen wieleraar ben, meen dat we het rijwielgebruik van overheidswege moeten bevorderen, en niet tegengaan; zoowel omdat het voor velen een onmisbaar vervoermiddel is, als omdat het voor ieder die zittend werk heeft, en te vèr ervan af woont om er heen te wandelen, beter is er heen te fietsen dan te trammen.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 2005 June 30, Peer Mankpoot, “Fietser van rechts voorrang?”, in nl.fiets[1] (Usenet):
      Als er al sprake is van voorrang-uit-angst, dan is dat denk ik eerder omdat een automobilist bij aanrijding van een wieleraar moet kunnen aantonen (of op zijn minst aannemelijk maken) dat de schuld niet bij hem (de automobilist) lag.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 2007 August 15, Harmen Westerhof, “iemand in je wiel....”, in nl.fiets[2] (Usenet):
      Vanmiddag op doorreis van Enschede naar Zuidlaren kwam er in Duitsland een groepje van 4 wieleraars ongeveer 100 meter voor mij de weg opdraaien.
      (please add an English translation of this quotation)
    Synonyms: fietser, wielenaar, wielrijder

Related terms edit