Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

aangehoord

  1. past participle of aanhoren

Declension

edit
Declension of aangehoord
uninflected aangehoord
inflected aangehoorde
positive
predicative/adverbial aangehoord
indefinite m./f. sing. aangehoorde
n. sing. aangehoord
plural aangehoorde
definite aangehoorde
partitive aangehoords