Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

aangesproken

  1. past participle of aanspreken

Declension

edit
Declension of aangesproken
uninflected aangesproken
inflected aangesproken
positive
predicative/adverbial aangesproken
indefinite m./f. sing. aangesproken
n. sing. aangesproken
plural aangesproken
definite aangesproken
partitive aangesprokens