Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

aanhebbend

  1. present participle of aanhebben

Declension

edit
Declension of aanhebbend
uninflected aanhebbend
inflected aanhebbende
positive
predicative/adverbial aanhebbend
aanhebbende
indefinite m./f. sing. aanhebbende
n. sing. aanhebbend
plural aanhebbende
definite aanhebbende
partitive aanhebbends