Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

aankopend

  1. present participle of aankopen

Declension edit

Inflection of aankopend
uninflected aankopend
inflected aankopende
positive
predicative/adverbial aankopend
aankopende
indefinite m./f. sing. aankopende
n. sing. aankopend
plural aankopende
definite aankopende
partitive aankopends