Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

aanpassend

  1. present participle of aanpassen

Declension

edit
Declension of aanpassend
uninflected aanpassend
inflected aanpassende
positive
predicative/adverbial aanpassend
aanpassende
indefinite m./f. sing. aanpassende
n. sing. aanpassend
plural aanpassende
definite aanpassende
partitive aanpassends