Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

aanrekenend

  1. present participle of aanrekenen

Declension edit

Inflection of aanrekenend
uninflected aanrekenend
inflected aanrekenende
positive
predicative/adverbial aanrekenend
aanrekenende
indefinite m./f. sing. aanrekenende
n. sing. aanrekenend
plural aanrekenende
definite aanrekenende
partitive aanrekenends