Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

afbijtend

  1. present participle of afbijten

Declension

edit
Declension of afbijtend
uninflected afbijtend
inflected afbijtende
positive
predicative/adverbial afbijtend
afbijtende
indefinite m./f. sing. afbijtende
n. sing. afbijtend
plural afbijtende
definite afbijtende
partitive afbijtends