Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

afdekkend

  1. present participle of afdekken

Declension

edit
Declension of afdekkend
uninflected afdekkend
inflected afdekkende
positive
predicative/adverbial afdekkend
afdekkende
indefinite m./f. sing. afdekkende
n. sing. afdekkend
plural afdekkende
definite afdekkende
partitive afdekkends