Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

afzeggend

  1. present participle of afzeggen

Declension edit

Inflection of afzeggend
uninflected afzeggend
inflected afzeggende
positive
predicative/adverbial afzeggend
afzeggende
indefinite m./f. sing. afzeggende
n. sing. afzeggend
plural afzeggende
definite afzeggende
partitive afzeggends