Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

afzonderend

  1. present participle of afzonderen

Declension

edit
Declension of afzonderend
uninflected afzonderend
inflected afzonderende
positive
predicative/adverbial afzonderend
afzonderende
indefinite m./f. sing. afzonderende
n. sing. afzonderend
plural afzonderende
definite afzonderende
partitive afzonderends

Anagrams

edit