Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

bestrijkend

  1. present participle of bestrijken

Declension

edit
Declension of bestrijkend
uninflected bestrijkend
inflected bestrijkende
positive
predicative/adverbial bestrijkend
bestrijkende
indefinite m./f. sing. bestrijkende
n. sing. bestrijkend
plural bestrijkende
definite bestrijkende
partitive bestrijkends