Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

binnenvallend

  1. present participle of binnenvallen

Declension

edit
Declension of binnenvallend
uninflected binnenvallend
inflected binnenvallende
positive
predicative/adverbial binnenvallend
binnenvallende
indefinite m./f. sing. binnenvallende
n. sing. binnenvallend
plural binnenvallende
definite binnenvallende
partitive binnenvallends