cingel
See also: cingël
Dutch
editPronunciation
editEtymology 1
editNoun
editcingel m (plural cingels, diminutive cingeltje n)
- a cincture (a part of the priestly vestments)
- 1887, Catalogus der geschenken welke door Nederlandsche katholieken aan Z.H. Paus Leo bij zijn Gouden Priesterfeest zullen worden aangeboden, page 40:
- 325. Een albe. / „ Een cingel. / „ Drie amicten.
- (please add an English translation of this quotation)
- 1896, John Henry Newman (translated by n.n.), Callista of het Christelijk Afrika in de derde eeuw, M. Waterreus, page 262:
- Evenals tegenwoordig werd dit om het middel opgehouden door een koord of cingel.
- As at the present day, it was confined round the waist by a zone or girdle.
- 1989, Maria Blom-Blokland, Geschiedenis van de Sint-Vitus aan het Melkpad. 1889-1989, Uitgeverij Verloren (publ.), page 137.
- Deze wordt bijeengehouden met een gordel, de cingel, die de vorm heeft van een lang koord.
- (please add an English translation of this quotation)
Etymology 2
editSee the etymology of the corresponding lemma form.
Noun
editcingel m (plural cingels, diminutive cingeltje n)