doorgang
Dutch
editEtymology
editFrom Middle Dutch doreganc. Equivalent to door + gang.
Pronunciation
editNoun
editdoorgang m (plural doorgangen, diminutive doorgangetje n)
- passage, thoroughfare (way of going through)
- De doorgang werd geblokkeerd door een omgevallen boom. ― The passage was blocked by a fallen tree.
- Deze steeg is een belangrijke doorgang voor voetgangers. ― This alley is an important thoroughfare for pedestrians.
- Tijdens het festival was de normale doorgang gesloten. ― During the festival, the regular passage was closed.