Dutch

edit

Noun

edit

edelhoogachtbare heer m (plural edelhoogachtbare heren, feminine edelhoogachtbare vrouwe)

  1. (archaic, formal) Used as a honorific and a salutation at the beginning of a formal letter when addressing a judge on, clerk of court to, or prosecutor-general at the Supreme Court of the Netherlands
    • 1975 [1844], Heinrich Heine, “Hoofdstuk 13 van ‘Deutschland, ein Wintermärchen’ [Chapter 13 of ‘Deutschland, ein Wintermärchen’]”, in Willem Wilmink, transl., Tirade[1], Amsterdam: G.A. van Oorschot, translation of Germany. A Winter's Tale (in German), page 578:
      Ze hebben je wel te pakken gehad, / de edelhoogachtbare heren. / Maar uit wiens naam moest je kerk en staat / dan ook ondersteboven keren?
      [original: Sie haben dir übel mitgespielt, / Die Herren vom hohen Rate. / Wer hieß dich auch reden so rücksichtslos / Von der Kirche und vom Staate!]
      They got at you though, / the right honourable lords justices. / But in whose name did you even have to turn / church and state upside down?
    • 1991 April 12, P. van Schilfgaarde, “Verregaand leugenachtig [Exceedingly mendacious]”, in NRC Handelsblad[2], retrieved 2 September 2024:
      De maatschappij laat het er niet bij zitten en gaat in cassatie bij de Hoge Raad. Meneer hoort niets te krijgen! Maar meneer doet bij de Hoge Raad ook een duit in het zakje. Hij wil het hele bedrag van 75.000 gulden. Men kan zich voorstellen hoe de edelhoogachtbare heren en dames van de Hoge Raad hebben zitten genieten van dit stukje rechtsdogmatiek.
      The [insurance] company does not leave it at that and appeals to the Supreme Court. The customer is not supposed to get anything! But the customer also weighs in on the matter at the Supreme Court. He wants the whole amount of 75,000 guilders. One can imagine the right honourable lords and ladies of the Supreme Court relishing this bit of legal dogma.