Dutch

edit

Participle

edit

gefecundeerd

  1. past participle of fecunderen

Declension

edit
Declension of gefecundeerd
uninflected gefecundeerd
inflected gefecundeerde
positive
predicative/adverbial gefecundeerd
indefinite m./f. sing. gefecundeerde
n. sing. gefecundeerd
plural gefecundeerde
definite gefecundeerde
partitive gefecundeerds