Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

geprognosticeerd

  1. past participle of prognosticeren

Declension edit

Declension of geprognosticeerd
uninflected geprognosticeerd
inflected geprognosticeerde
positive
predicative/adverbial geprognosticeerd
indefinite m./f. sing. geprognosticeerde
n. sing. geprognosticeerd
plural geprognosticeerde
definite geprognosticeerde
partitive geprognosticeerds