Dutch

edit

Participle

edit

gezwonden

  1. past participle of zwinden

Declension

edit
Declension of gezwonden
uninflected gezwonden
inflected gezwonden
positive
predicative/adverbial gezwonden
indefinite m./f. sing. gezwonden
n. sing. gezwonden
plural gezwonden
definite gezwonden
partitive gezwondens