Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)
  • Hyphenation: god‧vre‧zend

Adjective edit

godvrezend (comparative godvrezender, superlative godvrezendst)

  1. God-fearing
    • 1888, Statenvertaling, Jongbloed edition, Job 1:1:
      Er was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht, en vroom, en godvrezende, en wijkende van het kwaad.
      (please add an English translation of this quotation)

Declension edit

Declension of godvrezend
uninflected godvrezend
inflected godvrezende
comparative godvrezender
positive comparative superlative
predicative/adverbial godvrezend godvrezender het godvrezendst
het godvrezendste
indefinite m./f. sing. godvrezende godvrezendere godvrezendste
n. sing. godvrezend godvrezender godvrezendste
plural godvrezende godvrezendere godvrezendste
definite godvrezende godvrezendere godvrezendste
partitive godvrezends godvrezenders

Descendants edit

  • Negerhollands: godvreesig