Dutch edit

Etymology edit

From on- +‎ gezouten, past participle of zouten (to salt).

Pronunciation edit

  • (file)

Adjective edit

ongezouten (comparative ongezoutener, superlative ongezoutenst)

  1. (literally) unsalted
    Synonym: zoutloos
  2. (figuratively) frank, direct, honest; without adornment or obfuscation

Inflection edit

Inflection of ongezouten
uninflected ongezouten
inflected ongezouten
comparative ongezoutener
positive comparative superlative
predicative/adverbial ongezouten ongezoutener het ongezoutenst
het ongezoutenste
indefinite m./f. sing. ongezouten ongezoutener ongezoutenste
n. sing. ongezouten ongezoutener ongezoutenste
plural ongezouten ongezoutener ongezoutenste
definite ongezouten ongezoutener ongezoutenste
partitive ongezoutens ongezouteners

Derived terms edit