Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

ontstekend

  1. present participle of ontsteken

Declension

edit
Declension of ontstekend
uninflected ontstekend
inflected ontstekende
positive
predicative/adverbial ontstekend
ontstekende
indefinite m./f. sing. ontstekende
n. sing. ontstekend
plural ontstekende
definite ontstekende
partitive ontstekends