ontvlucht

Dutch

Pronunciation

• Audio:

  (file)

Verb

ontvlucht

1. inflection of ontvluchten:
   1. first/second/third-person singular present indicative
   2. imperative

Participle

ontvlucht

1. past participle of ontvluchten

Declension

Declension of ontvlucht
uninflected	ontvlucht
inflected	ontvluchte
		positive
predicative/adverbial		ontvlucht
indefinite	m./f. sing.	ontvluchte
	n. sing.	ontvlucht
	plural	ontvluchte
definite		ontvluchte
partitive		ontvluchts