Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

opbouwend

  1. present participle of opbouwen

Declension edit

Inflection of opbouwend
uninflected opbouwend
inflected opbouwende
positive
predicative/adverbial opbouwend
opbouwende
indefinite m./f. sing. opbouwende
n. sing. opbouwend
plural opbouwende
definite opbouwende
partitive opbouwends

Anagrams edit