Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

opgestapeld

  1. past participle of opstapelen

Declension edit

Inflection of opgestapeld
uninflected opgestapeld
inflected opgestapelde
positive
predicative/adverbial opgestapeld
indefinite m./f. sing. opgestapelde
n. sing. opgestapeld
plural opgestapelde
definite opgestapelde
partitive opgestapelds