Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

opgevangen

  1. past participle of opvangen

Declension

edit
Declension of opgevangen
uninflected opgevangen
inflected opgevangen
positive
predicative/adverbial opgevangen
indefinite m./f. sing. opgevangen
n. sing. opgevangen
plural opgevangen
definite opgevangen
partitive opgevangens