slagroom
Dutch
editEtymology
editAdapted borrowing from German Schlagrahm. Equivalent to slaan (“to strike, to beat”) or slag (“strike, beating”) + room (“cream”).
Pronunciation
editNoun
editslagroom m (uncountable)
Derived terms
edit- slagroombus
- slagroomgebak
- slagroomijs
- slagroomklopper
- slagroompunt
- slagroomsoes
- slagroomspuit
- slagroomtaart
- spuitslagroom
Descendants
edit- → West Frisian: slachrjemme (calque)