stamgenoot
Dutch edit
Etymology edit
From stam (“tribe”) + genoot (“fellow member”).
Pronunciation edit
Audio (file) - Hyphenation: stam‧ge‧noot
Noun edit
stamgenoot m (plural stamgenoten, diminutive stamgenootje n)
- a fellow tribesman, member of the same tribe
- (dated in Belgium, archaic elsewhere) someone of a shared ethnic ancestry or with a shared linguistic heritage
- 1937 December 28, “Dr. M. van Blankenstein: Nederlandse solidariteit [Dr. M. van Blankenstein: Dutch solidarity]”, in Het volksdagblad : dagblad voor Nederland[1], page 3:
- Onderdanen van het Nederlandse Rijk van alle rassen hebben zich verenigd om rijksgenoten van Chinese stam onder ons, in hun streven hun stamgenoten in China menslievende hulp te brengen, te ondersteunen.
- Subjects of the Dutch Empire of all races have united to support co-denizens of Chinese extraction among us in their efforts to bring humanitarian aid to their kinsmen in China.
- 2013 July 24, “Goesting, maar dan in steeds minder woorden [Appetite, but in fewer and fewer words]”, in De Morgen[2]:
- Ik vind het zo jammer dat mijn stamgenoten verglijden naar een soort monosyllabisch gereutel dat kennelijk volstaat om hen door het leven te leiden.
- I am so sorry that my fellow Flemings are slipping into a kind of monosyllabic muttering that is apparently enough to get them through life.