Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

uitgeblonken

  1. past participle of uitblinken

Declension

edit
Declension of uitgeblonken
uninflected uitgeblonken
inflected uitgeblonken
positive
predicative/adverbial uitgeblonken
indefinite m./f. sing. uitgeblonken
n. sing. uitgeblonken
plural uitgeblonken
definite uitgeblonken
partitive uitgeblonkens