Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

uitroepend

  1. present participle of uitroepen

Declension

edit
Declension of uitroepend
uninflected uitroepend
inflected uitroepende
positive
predicative/adverbial uitroepend
uitroepende
indefinite m./f. sing. uitroepende
n. sing. uitroepend
plural uitroepende
definite uitroepende
partitive uitroepends