Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

vastgezeten

  1. past participle of vastzitten

Declension

edit
Declension of vastgezeten
uninflected vastgezeten
inflected vastgezeten
positive
predicative/adverbial vastgezeten
indefinite m./f. sing. vastgezeten
n. sing. vastgezeten
plural vastgezeten
definite vastgezeten
partitive vastgezetens