Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

zwartmakend

  1. present participle of zwartmaken

Declension

edit
Declension of zwartmakend
uninflected zwartmakend
inflected zwartmakende
positive
predicative/adverbial zwartmakend
zwartmakende
indefinite m./f. sing. zwartmakende
n. sing. zwartmakend
plural zwartmakende
definite zwartmakende
partitive zwartmakends