Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

aangesloten

  1. past participle of aansluiten

Declension edit

Inflection of aangesloten
uninflected aangesloten
inflected aangesloten
positive
predicative/adverbial aangesloten
indefinite m./f. sing. aangesloten
n. sing. aangesloten
plural aangesloten
definite aangesloten
partitive aangeslotens