Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

aantrekkend

  1. present participle of aantrekken

Declension

edit
Declension of aantrekkend
uninflected aantrekkend
inflected aantrekkende
positive
predicative/adverbial aantrekkend
aantrekkende
indefinite m./f. sing. aantrekkende
n. sing. aantrekkend
plural aantrekkende
definite aantrekkende
partitive aantrekkends