arbeidsschuw

Dutch

Etymology

From arbeid (“work”) +‎ -s- +‎ schuw (“shy, evasive”). Compare German arbeitsscheu.

Pronunciation

• Audio:

  (file)

Adjective

arbeidsschuw (comparative arbeidsschuwer, superlative arbeidsschuwst)

1. (uncommon) Synonym of werkschuw (“workshy”)

Inflection

Declension of arbeidsschuw
uninflected	arbeidsschuw
inflected	arbeidsschuwe
comparative	arbeidsschuwer
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		arbeidsschuw	arbeidsschuwer	het arbeidsschuwst het arbeidsschuwste
indefinite	m./f. sing.	arbeidsschuwe	arbeidsschuwere	arbeidsschuwste
	n. sing.	arbeidsschuw	arbeidsschuwer	arbeidsschuwste
	plural	arbeidsschuwe	arbeidsschuwere	arbeidsschuwste
definite		arbeidsschuwe	arbeidsschuwere	arbeidsschuwste
partitive		arbeidsschuws	arbeidsschuwers	—

Derived terms

• arbeidsschuwheid