brandveilig

Dutch

Etymology

brand (“fire”) +‎ veilig (“safe”)

Pronunciation

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: brand‧vei‧lig

Adjective

brandveilig (comparative brandveiliger, superlative brandveiligst)

1. firesafe

Declension

Declension of brandveilig
uninflected	brandveilig
inflected	brandveilige
comparative	brandveiliger
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		brandveilig	brandveiliger	het brandveiligst het brandveiligste
indefinite	m./f. sing.	brandveilige	brandveiligere	brandveiligste
	n. sing.	brandveilig	brandveiliger	brandveiligste
	plural	brandveilige	brandveiligere	brandveiligste
definite		brandveilige	brandveiligere	brandveiligste
partitive		brandveiligs	brandveiligers	—

Derived terms

• brandveiligheid