daartegen

Dutch

Etymology

From Middle Dutch dâertegen. Equivalent to daar +‎ tegen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌdaːrˈteː.ɣə(n)/, /ˈdaːrˌteː.ɣə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: daar‧te‧gen

Adverb

daartegen

1. pronominal adverb form of tegen + dat

Inflection

Pronominal adverbs of daartegen

preposition	tegen
postpositional adv.	tegen
+ het (it)	ertegen
+ dit (this)	hiertegen
+ dat (that)	daartegen
+ wat (what)	waartegen
+ iets (something)	ergens tegen
+ niets (nothing)	nergens tegen
+ alles (everything)	overal tegen

Related terms

• daarentegen

Descendants

• Negerhollands: daerteegen, daartegen