Dutch edit

Etymology edit

From Middle Dutch eigenlijc. Equivalent to eigen +‎ -lijk.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈɛi̯ɣə(n)lək/
  • (file)
  • Hyphenation: ei‧gen‧lijk

Adjective edit

eigenlijk (not comparable)

  1. actual
    Dit historisch feit wordt gezien als het eigenlijke begin van de opstand tegen Filips II en zijn gouverneur Alva.[1] — This historical fact became seen as the actual beginning of the rebellion against Philip II and his governor Alva.

Inflection edit

Inflection of eigenlijk
uninflected eigenlijk
inflected eigenlijke
comparative
positive
predicative/adverbial eigenlijk
indefinite m./f. sing. eigenlijke
n. sing. eigenlijk
plural eigenlijke
definite eigenlijke
partitive eigenlijks

Descendants edit

  • Negerhollands: eigentlik
  • Petjo: eihenlijk
  • Papiamentu: eigenlijk

Adverb edit

eigenlijk

  1. actually, really, in reality
    Het lijkt op een auto, maar eigenlijk is het een fiets.
    It looks like a car, but it's really a bicycle.

Alternative forms edit