Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)
  • Hyphenation: ge‧ir‧ri‧teerd

Participle edit

geïrriteerd

  1. past participle of irriteren

Declension edit

Inflection of geïrriteerd
uninflected geïrriteerd
inflected geïrriteerde
positive
predicative/adverbial geïrriteerd
indefinite m./f. sing. geïrriteerde
n. sing. geïrriteerd
plural geïrriteerde
definite geïrriteerde
partitive geïrriteerds