gemeenschappelijk

Dutch

edit

Etymology

edit

gemeenschap +‎ -lijk

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Adjective

edit

gemeenschappelijk (comparative gemeenschappelijker, superlative gemeenschappelijkst)

  1. common, mutual

Inflection

edit
Declension of gemeenschappelijk
uninflected gemeenschappelijk
inflected gemeenschappelijke
comparative gemeenschappelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial gemeenschappelijk gemeenschappelijker het gemeenschappelijkst
het gemeenschappelijkste
indefinite m./f. sing. gemeenschappelijke gemeenschappelijkere gemeenschappelijkste
n. sing. gemeenschappelijk gemeenschappelijker gemeenschappelijkste
plural gemeenschappelijke gemeenschappelijkere gemeenschappelijkste
definite gemeenschappelijke gemeenschappelijkere gemeenschappelijkste
partitive gemeenschappelijks gemeenschappelijkers

Descendants

edit
  • Negerhollands: gemeenskaplik, gemeeniglik