Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

geschaatst

  1. past participle of schaatsen

Declension

edit
Declension of geschaatst
uninflected geschaatst
inflected geschaatste
positive
predicative/adverbial geschaatst
indefinite m./f. sing. geschaatste
n. sing. geschaatst
plural geschaatste
definite geschaatste
partitive geschaatsts