Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

geweeklaagd

  1. past participle of weeklagen

Declension

edit
Declension of geweeklaagd
uninflected geweeklaagd
inflected geweeklaagde
positive
predicative/adverbial geweeklaagd
indefinite m./f. sing. geweeklaagde
n. sing. geweeklaagd
plural geweeklaagde
definite geweeklaagde
partitive geweeklaagds