haatdragend

Dutch

Etymology

From haat (“hate”) +‎ dragend (“bearing, carrying”).

Pronunciation

• Audio:

  (file)

Adjective

haatdragend (comparative haatdragender, superlative haatdragendst)

1. (of people) hateful (here meaning filled with hatred)

Inflection

Declension of haatdragend
uninflected	haatdragend
inflected	haatdragende
comparative	haatdragender
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		haatdragend	haatdragender	het haatdragendst het haatdragendste
indefinite	m./f. sing.	haatdragende	haatdragendere	haatdragendste
	n. sing.	haatdragend	haatdragender	haatdragendste
	plural	haatdragende	haatdragendere	haatdragendste
definite		haatdragende	haatdragendere	haatdragendste
partitive		haatdragends	haatdragenders	—