Dutch edit

Etymology edit

First attested in 1691. From mond (mouth) +‎ voorraad (supply), calque of German Mundvorrat.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈmɔnt.foːˈraːt/, /ˈmɔntˌfoː.raːt/
  • (file)
  • Hyphenation: mond‧voor‧raad

Noun edit

mondvoorraad f (plural mondvoorraden, diminutive mondvoorraadje n)

  1. food provisions, in particular when travelling
    • 1691, E.V., Europische Mercurius, vol. 2, part 2, pr. by Timotheus ten Hoorn, page 25.
      [] mitsgaders den tyd gehad om in de gemelde Frontierplaatſen een vervaarlijke menigte van allerhande Krygs- en Mondvoorraad te vergaderen, en ’er wakkere Magazynen van Voerazie te maaken, welke door de nabyheid gemakkelijk in hun Leger gebracht wierd.
      (please add an English translation of this quotation)