Dutch edit

Etymology edit

on- (un-, not-) +‎ beduidend (significant)

Pronunciation edit

  • (file)

Adjective edit

onbeduidend (comparative onbeduidender, superlative onbeduidendst)

  1. (literally) insignificant
  2. minute (very small), marginal; unimportant
    Het verschil tussen 50% en 49,9% mag op zich onbeduidend lijken, maar in de verkiezingen kan het van doorslaggevend belang zijn.
    The difference between 50% and 49.9% may seem insignificant, but in elections it can prove decisive.

Inflection edit

Inflection of onbeduidend
uninflected onbeduidend
inflected onbeduidende
comparative onbeduidender
positive comparative superlative
predicative/adverbial onbeduidend onbeduidender het onbeduidendst
het onbeduidendste
indefinite m./f. sing. onbeduidende onbeduidendere onbeduidendste
n. sing. onbeduidend onbeduidender onbeduidendste
plural onbeduidende onbeduidendere onbeduidendste
definite onbeduidende onbeduidendere onbeduidendste
partitive onbeduidends onbeduidenders

Synonyms edit