Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch ongeneselijc. Equivalent to on- +‎ geneeslijk.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌɔŋ.ɣəˈneːs.lək/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: on‧ge‧nees‧lijk

Adjective

edit

ongeneeslijk (comparative ongeneeslijker, superlative ongeneeslijkst)

  1. incurable, untreatable

Inflection

edit
Declension of ongeneeslijk
uninflected ongeneeslijk
inflected ongeneeslijke
comparative ongeneeslijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial ongeneeslijk ongeneeslijker het ongeneeslijkst
het ongeneeslijkste
indefinite m./f. sing. ongeneeslijke ongeneeslijkere ongeneeslijkste
n. sing. ongeneeslijk ongeneeslijker ongeneeslijkste
plural ongeneeslijke ongeneeslijkere ongeneeslijkste
definite ongeneeslijke ongeneeslijkere ongeneeslijkste
partitive ongeneeslijks ongeneeslijkers

Antonyms

edit