onlogisch

Dutch

Etymology

From on- +‎ logisch.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌɔnˈloː.ɣis/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: on‧lo‧gisch

Adjective

onlogisch (comparative onlogischer, superlative meest onlogisch)

1. illogical
2. impractical, strange

Inflection

Inflection of onlogisch
uninflected	onlogisch
inflected	onlogische
comparative	onlogischer
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		onlogisch	onlogischer	het meest onlogisch het meest onlogische
indefinite	m./f. sing.	onlogische	onlogischere	meest onlogische
	n. sing.	onlogisch	onlogischer	meest onlogische
	plural	onlogische	onlogischere	meest onlogische
definite		onlogische	onlogischere	meest onlogische
partitive		onlogisch	onlogischers	—