onschatbaar

Dutch

Etymology

From on- +‎ schatbaar.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌɔnˈsxɑt.baːr/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: on‧schat‧baar

Adjective

onschatbaar (comparative onschatbaarder, superlative onschatbaarst)

1. invaluable, priceless

   Deze oude schilderijen zijn onschatbaar en kunnen niet worden verkocht. ― These old paintings are priceless and cannot be sold.

   Uw hulp is onschatbaar geweest voor dit project. ― Your help has been invaluable to this project.

   De onschatbare waarde van vriendschap kan niet in geld worden uitgedrukt. ― The priceless value of friendship cannot be expressed in money.

Declension

Declension of onschatbaar
uninflected	onschatbaar
inflected	onschatbare
comparative	onschatbaarder
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		onschatbaar	onschatbaarder	het onschatbaarst het onschatbaarste
indefinite	m./f. sing.	onschatbare	onschatbaardere	onschatbaarste
	n. sing.	onschatbaar	onschatbaarder	onschatbaarste
	plural	onschatbare	onschatbaardere	onschatbaarste
definite		onschatbare	onschatbaardere	onschatbaarste
partitive		onschatbaars	onschatbaarders	—